1. Polderbroek
‘Een voetballer wordt voor zoiets minstens vier maanden geschorst,’ zegt meneer Van Bommel.
Prima, doe maar, denkt Fenna en ze houdt haar lippen stijf op elkaar. Het kantoortje van het schoolopperhoofd heeft een groot raam dat uitkijkt op het schoolplein. Alleen de kleuters spelen nu buiten. Twee jongetjes zijn elkaar met scheppen aan het slaan. Dat mag blijkbaar wel.
‘Wij práten hier met elkaar als we ergens mee zitten. Dat moet je na een halfjaar toch wel weten,’ zegt meneer Van Bommel.
Fenna hoort wel wat er gezegd wordt, maar laat het niet tot zich doordringen. De twee jongetjes trekken nu aan elkaars haren. Fenna grinnikt.
Van Bommel slaat met zijn vlakke hand op zijn houten bureau. ‘Er valt weinig te lachen, Fenna van Beek!’
Ze schrikt van zijn toon, maar wil het niet laten merken. Langzaam draait ze haar hoofd opzij en kijkt hem aan. Hij wrijft over zijn hand en zegt: ‘Ik heb je moeder al gebeld. Ze komt eraan.’
Ook dat nog: Maria op school. Als ze maar normale kleren aanheeft en geen Ach Fenny toch zal zeggen. De hele toestand is zo al erg genoeg. En het is niet goed te praten; bijten mag niet. Ook niet bij Tess.
Fenna ziet Maria over het schoolplein aankomen. Ze heeft haar verfschort nog aan!
‘Sorry, ik kom zo van m’n werk,’ zegt Maria als ze even later in de deuropening staat. Ze legt een hand op Fenna’s schouder. ‘Fenny toch.’
Van Bommel biedt Maria een stoel aan en begint meteen te praten.
‘Tijdens gym… Kleedkamer… Tess… Uit het niets… Onacceptabel… Traumatisch… Huisarts…’
Fenna blijft uit het raam kijken. Een van de jongetjes heeft het andere op de grond getrokken en is boven op hem gaan zitten.
‘Nou Fenna, als je nu niks zegt, komen we niet veel verder.’ Van Bommel tikt ongeduldig met zijn nagels op zijn bureau. ‘Het lijkt alsof je je knap schuldig voelt.’ Dan wendt hij zich weer tot Maria. ‘Het is belangrijk dat Fenna een excuusbrief schrijft aan Tess. Het arme kind is erg van streek, dat zult u begrijpen. Haar vader is tandarts.’
‘Is er iets met je tanden?’ vraagt Maria bezorgd aan Fenna.
Ze schudt haar hoofd.
‘Nee, ik bedoel…’ zegt Van Bommel. ‘Die mensen zullen ook wel het een en ander opgehelderd willen hebben.’
Maria knikt. ‘O, op die manier. We zullen eraan werken. Mag Fenna al mee?’
Van Bommel kijkt op zijn horloge en trekt een zuinig mondje. ‘Nou vooruit, het is nog maar tien minuten. En ik zit niet te wachten op nog meer gedoe.’
Fenna haalt haar jas en rugzak van de kapstok en veegt snel haar ogen droog. Dan loopt ze Maria achterna over het schoolplein.
Een juf haalt net de vechtende jongetjes uit elkaar.
‘Niet vechten, maar praten, heren,’ zegt ze.
Maria kijkt om naar Fenna en grijnst. Bij het hek stapt ze op haar fiets. ‘Niet zo handig, Fenny. Ik hoor straks het hele verhaal wel, nu moet ik snel terug naar De Uitkijk. Alle schilderspullen staan nog op tafel en om half vier komt er nog een boetseergroep.’
Maria is eigenlijk kunstenaar, maar sinds ze in de portiek wonen heeft ze geen atelier meer. Nu werkt ze als creajuf met oude mensen in het verzorgingstehuis bij hen in de buurt.
Fenna loopt naar huis. Door het tunneltje onder het spoor, bij de verffabriek de hoek om.
Ze ziet de kleedkamer weer voor zich. De kleren en de halfblote lijven. Toen Tess er weer over begon knapte er iets. Ze kon niet anders.
En toen dat gejank. ‘Ik bloed! Ik bloed!’ bleef ze maar roepen. ‘Bel m’n vader!’
Alsof een tandarts daar verstand van heeft. Ze begon zelfs over hondsdolheid!
Fenna ziet de verschrikte gezichten van de andere kinderen weer voor zich. Hoe ze tussen hen heen en weer keken en uiteindelijk allemaal naar Tess liepen om haar te troosten. Meelopers!
De Turbineweg is niet het gezelligste straatje, maar er is wel lekker veel ruimte om op straat te voetballen. Als je daarvan houdt. Fenna woont sinds een halfjaar in de achterste portiek. Dat is gewoon een trappenhuis met acht woningen eraan, maar Maria zegt dat zoiets een portiekflat heet. Na Fenna’s portiek houdt de stad op. Eigenlijk zou daarachter de uitbreiding van de haven komen, maar die kwam er toch niet. De weg erheen was al aangelegd. Een superstepbaan. Jammer genoeg staan er hoge hekken voor met gele bordjes. gevaarlijk terrein: drijfzand staat erop, met daaronder een half poppetje dat vrolijk zijn armen in de lucht steekt.
Het enige wat nog aan de havenplannen herinnert, is een roestig stukje pijpleiding. Het staat aan het eind van de stoep, net voorbij de portiek. Meneer Langereis heeft er plantjes in gezet en er een bankje aan vast getimmerd. Op de leuning staat een bordje met zeezicht.
Fenna ziet dat er iemand bij de plantenbak staat en loopt snel dichterbij. Het is een meisje van haar leeftijd in een roze trainingspak, dat aan de bloemen trekt. Haar donkere krulletjes heeft ze in een bolletje boven op haar hoofd gebonden.
‘Hé, blijf af!’ roept Fenna. Ze schrikt er zelf meer van dan het meisje. Zij kijkt even op en gaat dan weer door met plukken.
‘Stop daarmee! Die zijn nog van meneer Langereis!’ zegt Fenna.
‘Nou en?’
Fenna staat te trillen op haar benen. Eerst die toestand met Tess en nu dit.
‘Kap daarmee!’ roept ze en draait zich dan snel naar de portiekdeur om haar tranen niet te laten zien. Ze stampt de vijf korte trappen op naar de derde verdieping, schopt tegen het matje en haalt haar sleutel tevoorschijn.
Even later laat ze zich op de bank vallen en verbergt ze haar hoofd tussen de kussens. Wat een pokkedag! Van Maria mag ze niet met ziektes schelden, maar pokken komen sinds 1978 niet meer voor, dus die mogen wel.
Pokke-Tess, pokke-Van Bommel, pokkeplantjes.
Dan staat ze op en loopt naar het raam. Zeezicht is leeg en de meeste bloemen zitten er nog aan. Het meisje is verdwenen. Dat zou Fenna nu ook graag willen: helemaal verdwijnen.
Maria heeft warme kippenpootjes meegenomen. ‘Niet dat we wat te vieren hebben, maar hier kun je zonder problemen je tanden in zetten.’ Fenna weet niet goed hoe ze moet kijken. Tussen het kliederen en smakken door vraagt Maria wat er nou allemaal gebeurd is.
‘Tess deed weer eens irritant.’
‘Zoals?’
‘Van alles.’
‘Goh.’
‘Toen hield ze haar arm voor mijn mond.’
‘En?’
‘Toen deed ik mijn mond dicht.’
Maria zucht en probeert ernstig te kijken. Maar haar mondhoeken verraden wat anders.
Ze schraapt haar keel. ‘Zo werkt het niet, Fenny. Zoals meneer Van Bommel al zei: je moet práten over de dingen.’
‘Maar ik ga meneer Van Bommel of meester écht niet over mijn onderbroeken vertellen!’
‘Je onderbroeken?’
Fenna slikt. ‘Daar had Tess het over. Bij gym.’
‘Misschien is ze jaloers.’ Maria heeft soms een bijzondere kijk op de dingen.
‘Ze noemde het een polderbroek.’
‘Hoe komt ze daar nou bij?’
Fenna aarzelt even. ‘Omdat hij anders is.’
‘Wie?’
‘Mijn onderbroek. Hoger.’
‘Nou en?’
‘En ze begon over de polder.’
Maria legt haar kippenpoot neer. ‘Trek het je niet aan, Fenny. Er is niks mis met je onderbroeken of met de polder.’
Fenna likt een voor een haar vingers af en zegt dan zacht: ‘En over papa.’
‘Waar bemoeit die Tess zich mee!’
Fenna trekt langzaam twee kippenbotjes uit elkaar.
‘Heb je haar over je vader verteld?’ vraagt Maria na een poosje.
‘Een beetje.’
‘Welk beetje?’
‘Dat hij nog in de polder woont.’
‘Zo bijzonder is dat toch niet?’
‘En dat hij briljant is.’
Maria laat haar kippenpootje vallen. ‘Heb je dat gezegd?’
Fenna knikt. ‘Dat is toch zo?’
‘Ja, maar…’ Maria zwijgt even. ‘Misschien begrijpen ze dat verkeerd.’
‘Waarom?’
Maria leunt achterover. ‘Weet je, Fenny, het gekke is dat alles heel ingewikkeld wordt als je zó slim bent. Zeg er in de klas gewoon maar niks over.’
Fenna schuift haar stoel met een ruk naar achteren en roept: ‘Dat kan juist niet! We hebben een familieproject!’
‘Op school?’ vraagt Maria. ‘Leuk.’
‘Helemaal niet leuk!’
‘Oké, helemaal niet leuk. Maar wat houdt het in?’
‘Een of ander stom werkstuk maken over je familie.’
‘Je hele familie?’ vraagt Maria.
‘Ja. Met jaartallen, beroepen, opleidingen en afwijkingen,’ somt Fenna op.
‘Afwijkingen?’
‘Bijzonderheden.’
Maria neemt de laatste tomaatjes uit de slabak en zegt met volle mond: ‘Een stamboom?’
‘Ja, dat ook,’ zegt Fenna.
‘Zal ik je helpen met mijn kant?’
Fenna kijkt haar aan. ‘En papa’s kant?’
Maria begint het bestek te verzamelen en de borden op te stapelen. ‘Die ken ik niet zo goed. Dat kun je hem beter zelf vragen. Als je hem weer ziet. Wanneer moet het af zijn?’
‘Voorlopig nog niet.’
‘O, dan pas,’ zegt Maria en ze rolt heel precies de placemats op. Dan vervolgt ze: ‘Fenna, nog even over Tess. Het is goed dat je een beetje van je af begint te bijten, maar dit was wel erg letterlijk. Niet zo handig. Die Van Bommel verwacht morgen een brief voor Tess.’ Ze pakt een pen en een vel papier uit de la.
Fenna grist het van tafel en loopt ermee naar haar kamer. Met een plof laat ze zich op haar bed vallen en ze staart naar het plafond. Haar kamer in het witte huisje in de polder heeft een houten plafond met balken en een raam met uitzicht over de polder. Niks, zo ver ze kon kijken.
Dat had Fenna vanmorgen verteld in de klas, en dat haar vader daar nog woont.
Toen vroeg Tess wat er nou zo leuk is aan ‘niks’. De hele klas moest lachen.
Alleen Fenna lachte niet. Ze voelde dat ze nog iets moest zeggen: ‘Mijn vader is briljant.’
Dat woord bleef een tijdje in de klas hangen. Achterin werd wat gegniffeld. Toen had meester gevraagd of iemand kon uitleggen wat briljant betekent. Er gingen geen vingers omhoog, dus gaf meester de beurt aan Fenna.
Daar had ze niet op gerekend. ‘Nou… eh… dan ben je heel slim. En heb je vaak hoofdpijn.’
Tess fluisterde iets naar haar buurvrouw en die schoot in de lach. Meester zei dat briljant best bijzonder is en dat er geen onderonsjes waren toegestaan. Dat deden ze braaf, maar in de pauze was Tess met haar gevolg om Fenna heen komen staan.
‘Ha muts, wat jammer dat die briljante vader van jou zich hier nooit laat zien. Misschien vindt hij je niet snugger genoeg. En houdt hij meer van dat niks, daar in de polder. Bestaat hij wel of is hij zelf ook niks?’
De meelopers kregen er de slappe lach van. Fenna voelde haar hele gezicht gloeien en haar nagels in de binnenkant van haar hand drukken. ‘Gewoon rustig weglopen,’ zou Maria adviseren. Fenna had zich omgedraaid en was op zoek gegaan naar Kees. Maar die was binnen gebleven.
Na de pauze hadden ze meteen gym.
Fenna staart naar het lege vel papier op de grond. Wat zou het fijn zijn als haar vader na schooltijd gewoon een keer op het schoolplein zou staan, zodat er geen vragen meer over waren. Al die maanden was hij nog niet op bezoek gekomen. Steeds kwam er wat tussen. Meestal hoofdpijn of een boek.
Als hij alleen maar zit te lezen, kan hij toch net zo goed in de stad komen wonen? Misschien is de benedenwoning naast de dames Bakker iets voor hem. Meneer Langereis die daar woonde is twee weken geleden naar een aanleunwoning bij De Uitkijk verhuisd. Omdat hij steeds meer vergat. Zo’n lieve buurman. Hij was hen meteen een plantje komen brengen toen ze in de portiek kwamen wonen. Fenna kwam graag bij meneer Langereis thuis. Niet alleen voor de lange vingers in het rode koektrommeltje; hij had haar ook leren schaken. En Fenna hield van het vrolijke gefluit van Mus, zijn kanariepiet.
Nu staat zijn woning leeg. Er hangen zelfs geen gordijnen meer. Genoeg ruimte voor alle boeken van haar vader. Ze zou elke dag even langs kunnen gaan. Fenna probeert zich er zijn groene bank voor te stellen en zijn glanzend zwarte piano. De Cliffords, die erboven wonen, zouden er weinig last van hebben; hij speelt er toch nooit meer op. En op de lege plek waar de televisie van meneer Langereis hing, past mooi het schilderij van de zee. Is er toch zeezicht.
Fenna bijt op haar lip. Ze weet wel dat haar vader niet in de stad wil wonen, maar het voelt toch fijn om erover te fantaseren. Als Maria komt zeggen dat het bedtijd is, staat er alleen in grote letters ‘sorry’ op het papier en heel klein eronder: ‘van Fenna’.
Maria strijkt met haar hand over Fenna’s rug en zegt: ‘Duidelijk, maar niet erg uitgebreid. Ik hoop dat die Van Bommel het genoeg vindt.’
2. Doorbijten
Bij het ontbijt zakt Fenna onderuit op haar stoel en wrijft over haar buik. ‘Ik ben ziek.’
Maria zucht. ‘Kom op, geen smoesjes. Natuurlijk is het lastig om naar school te gaan, na gisteren. Even door de zure appel heen bijten.’ Ze schiet in de lach.
Fenna vindt het helemaal niet grappig. Ze heeft echt buikpijn.
‘Als je meer vrienden wilt maken, zul je een beetje aardiger moeten gaan doen.’
Maria loopt mee naar school. Bij het hek blijft ze staan en zegt: ‘Doe maar niet te ingewikkeld. Geef je brief en maak er een gewone dag van.’ Maria’s adviezen zijn niet altijd bruikbaar.
Fenna laat haar blik over het volle schoolplein gaan. Bij de deur ontdekt ze Tess. Haar mintgroene jas zit heel raar. De rechtermouw is leeg, alsof haar arm eraf is. Er staat een kringetje behulpzame klasgenoten om haar heen. Als de bel gaat lopen ze naar binnen. Een meeloper draagt haar tas. Een ander helpt Tess met het openknopen van haar jas. Er komt een witte mitella onder vandaan.
‘Hoe is het met onze pechvogel?’ vraagt meester, die in de deuropening staat. Tess begint meteen een heel verhaal over de huisarts, de tetanusprik en dat ze bijna niet kon slapen. Meester vraagt aan een paar meisjes of ze vandaag een beetje extra voor Tess willen zorgen. Ze knikken als een stel schapen en kijken dan even opzij naar Fenna.
Domme meeloopmeisjes.
Fenna is extra lang bezig met het ophangen van haar jas. Ze strijkt alle plooien glad en probeert een paar keer een ander haakje. Als ze eindelijk de klas binnenkomt, ziet ze hoe iedereen zich verdringt rond het tafeltje van Tess. Alleen Kees is naar zijn eigen plek gegaan. Kees is allergisch voor Tess.
‘Zo is ’t wel genoeg. Op de plaatsen,’ zegt meester. ‘Een verse dag vol nieuwe kansen.’
Kees kijkt naar Fenna en laat zijn tanden zien.
‘Fenna,’ zegt meester ineens streng. ‘Volgens meneer Van Bommel zou jij nog iets voor Tess hebben.’
Ze knikt, haalt het opgevouwen papier uit haar broekzak en legt het voor Tess neer.
Met één hand vouwt Tess het heel onhandig open. ‘Is dat alles?’ vraagt ze.
Fenna reageert niet.
‘Opgelost, dames?’ vraagt meester. ‘Ik wil nu graag beginnen. Ik heb namelijk wat leuks bedacht.’
Als Fenna die middag bij de portiek komt, hangen er ineens gordijnen voor het raam van meneer Langereis’ oude woning. Vol kreukels en iets te kort. Fenna probeert eronderdoor te gluren, maar ze kan niks zien. Bij de brievenbus zit nog geen nieuw naambordje.
Ze belt aan bij de dames Bakker, misschien hebben zij wat gezien. Lina en Lea Bakker zijn tweelingzussen en volgens meneer Langereis houden ze al meer dan veertig jaar precies bij wat er in de portiek gebeurt.
Een van de dames doet open. ‘Er is een man naar binnen gegaan met een matras en een sporttas,’ zegt ze met zachte stem.
‘Kinderen?’ vraagt Fenna.
Lina of Lea schudt haar hoofd. ‘Daar is dit ook niet zo’n geschikte buurt voor.’
Fenna heeft ineens niet zo’n zin meer in de thee die ze krijgt aangeboden en zegt gedag. Ze loopt vlak langs de deur van nummer 83-A. Niets te horen. Dan loopt ze verder naar boven en pakt ze de sleutel onder de mat vandaan. Een beetje aardiger doen, had Maria gezegd. Misschien is het ‘een beetje aardiger’ om even kennis te gaan maken, bedenkt Fenna. Wat zeg je dan? Welkom in de portiek en let goed op de briefjes van de Cliffords.
Fenna aarzelt, maar loopt toch verder naar boven. Op woensdag werkt Maria tot vijf uur, dus Fenna is alleen thuis. De nieuwe bewoner blijft door haar hoofd spoken.
Haar vader heeft ook een matras, maar geen sporttas. Ineens valt haar blik op de chrysanten die Maria van Janek heeft gekregen. Janek woont naast hen. Hij komt uit Polen en werkt in de kassen. De laatste tijd neemt hij steeds vaker een bosje bloemen mee voor Maria. Een beetje te vaak, vindt Fenna. Deze zijn nog best mooi.
Fenna scheurt een stuk pakpapier af en legt de druipende stelen erop. Voorzichtig rolt ze de bloemen in het papier. Het ziet eruit als een dikke worst. De tweede keer is het niet veel beter. Ze vouwt het papier een stukje om en loopt dan met de welkomstbloemen de trappen af. Als haar vader hier zou wonen, zou ze hem elke dag bloemen kunnen brengen.
Voordat ze aanbelt oefent ze even fluisterend. Dan drukt ze op het knopje. De bel klinkt nog precies hetzelfde. Ze wacht een poosje. Net als ze het op wil geven en ze de bloemen al achter haar rug tevoorschijn haalt, gaat de deur open. In de kier ziet ze twee gitzwarte ogen in een donkerbruin gezicht.
Fenna houdt haar adem in.
‘Ja?’
‘Ja, eh, welkom in onze portiek,’ stamelt ze.
‘Ja?’
‘Nou, verder niks eigenlijk. Alleen deze.’ Ze steekt de bloemen naar voren.
De deur gaat iets verder open en er komt een hand tevoorschijn om ze aan te pakken. Het gezicht glimlacht.
‘Wij wonen op de derde,’ zegt Fenna. Haar stem trilt een beetje.
‘Oké.’
‘Woont u hier?’
‘Ja, maar we zijn nog niet helemaal ingericht.’
‘We?’ vraagt Fenna.
‘Ja. Charlie komt soms ook. Tenminste, misschien,’ zegt hij. ‘Die woont nog in Oost.’
Fenna knikt alsof ze het begrijpt. ‘Ik ben Fenna, van de derde dus.’
‘Oké, ik ben Benedict. Van de eerste dus.’
Ze knikken nog een keer naar elkaar en dan doet Benedict de deur dicht.
Fenna racet de trap op en ploft op de bank. Ze voelt haar hart bonzen.
‘Waar zijn de chrysanten?’ vraagt Maria zodra ze thuiskomt en de lege vaas ziet.
‘Welkomstbloemen,’ antwoordt Fenna.
‘Voor wie?’
‘Voor Benedict.’
Maria kijkt haar verwonderd aan.
‘Die nieuwe in het huis van meneer Langereis.’
‘Ben je daar geweest?’
‘Alleen om de bloemen te brengen.’
‘Ik weet niet of ik daar zo blij van word. En Janek had ze toch aan mij gegeven!’
‘Benedict vond ze heel mooi,’ verzint Fenna.
‘Gelukkig. Maar ik vind het niet zo prettig als je zomaar bij vreemde mensen op bezoek gaat.’
‘Ik ben alleen aan de deur geweest. En je zei toch dat ik wat aardiger moest doen?’
‘Ja, maar… Hoe is het eigenlijk op school gegaan? Heb je Tess een beetje heel gelaten?’
Fenna knikt. ‘Meester heeft er een thema van gemaakt.’
‘Ruzie?’
‘Nee, oorlog. We gaan het over de Tweede Wereldoorlog hebben.’
‘Jullie hebben toch juist dat familieproject?’
Fenna knikt. ‘Dit is alleen voor een boekverslag. Maar dat hoeft gelukkig pas over een maand af te zijn.’
‘En dat familiewerkstuk?’
‘Later.’
‘O ja, dan pas,’ zegt Maria en ze bladert rustig in een tijdschrift. ‘Die meester van jou heeft er toch maar weer een leuke draai aan gegeven. Meneer Van Bommel nog gezien?’
‘Gelukkig niet. Met z’n gezeur.’
Maria likt aan haar vingertop en slaat een paar bladzijden om. ‘Hoe was het verder in de klas?’
‘O, gewoon.’
‘Hoe is dat?’
Fenna loopt naar het raam. ‘Niemand zei er iets over.
Alleen Kees vroeg in de pauze hoe Tess eigenlijk smaakte. En dat hij soms ook wel zin had in een hapje.’
‘Heeft ze het dan ook over zíjn onderbroeken?’
‘Nee. Altijd over zijn schoenen.’
‘Heeft die meid niks beters te doen?’
Ze eten die avond groentetaart. Dat klinkt feestelijker dan dat het smaakt. De prei is bitter en slijmerig. Maar na de bloemenactie houdt Fenna zich gedeisd en eet ze zonder mopperen haar bord leeg. Bij de yoghurt zegt ze: ‘Hij is bijna zwart.’
‘Wie?’
‘Benedict.’
‘Die nieuwe? Oké, prima,’ zegt Maria. ‘Beetje meer kleur in de portiek.’
Fenna aarzelt om verder te vertellen.
‘Hoe oud is hij?’ vraagt Maria.
‘Dat heb ik niet gevraagd.’
Maria zucht. ‘Natuurlijk niet, maar zo’n beetje. Een hangjongere of al bijna geschikt voor een kamertje in De Uitkijk?’
Fenna zwijgt.
‘Sorry, dat was niet zo aardig,’ zegt Maria.
‘Een beetje ertussenin. Zoiets als Sjaak, maar dan anders.’
Sjaak woont op de vierde. Hij is verhuizer en zet zijn rode bus vaak precies voor het raam van de dames Bakker. Gewoon omdat dat het dichtst bij de voordeur is.
‘Bijna zwart dus,’ zegt Maria en ze leunt naar achteren.
‘Fenna, al was hij pimpelpaars, dan nog wil ik niet dat je er zomaar op bezoek gaat. Laat hem eerst maar rustig wennen. Woont hij alleen?’
‘Charlie komt soms ook,’ zegt Fenna. ‘Misschien is dat zijn vriendin.’
‘Het klinkt meer als een vriend. Ook goed. De dames Bakker zullen wel overuren draaien,’ zegt Maria en ze begint ineens de tafel af te ruimen.