Leesfragment
Door de heg heen zie ik iets roods aankomen. Iemand in een rode jas met een winkelmandje en een wortel. ‘De Geit!’ fluister ik en ik duw Zoefs kop de goede kant uit. ‘Wat komt die doen?’
Hoe dichterbij hij komt, hoe dieper wij wegzakken achter de leuning. Hij zou een half hoofd kunnen zien en wat graaiende pootjes, maar hij loopt zonder opzij te kijken voorbij. Waar gaat die Geit heen? Na de bocht stopt het Kometenlaantje.
Ik spring op. ‘Sorry, Zoef. Ik moet er even uit.’ Snel zet ik hem in zijn bak, schiet in mijn laarzen en gris mijn jas van de bank.
Na de laatste caravan gaat het asfalt over in een bospad. Het wordt steeds smaller en komt uit bij een klaphek met een blauw bordje erop. Alleen de schroeven glimmen, de rest van het bordje zit vol roestvlekken. verboden toegang voor onbevoegden staat er in smalle, witte letters en daaronder wat kleiner: artikel 461 wetboek van strafrecht. Volgens pap kun je die bordjes gewoon in de doe-het-zelfzaak kopen. En ‘onbevoegden’ klinkt niet erg streng. Ik duw tegen het hek en loop verder. Maar na twintig stappen sta ik toch weer stil. ‘Wetboek van strafrecht’ klinkt wél streng. Zou die Geit bevoegd zijn?
Met mijn ogen volg ik het spoor van platgelopen bladeren. Het bos heeft de Geit opgeslokt. Een woestenij, zou Miracle het noemen. Mijn vriendin kent nogal bijzondere woorden. Zoals ‘barmhartig’, ‘addergebroed’, ‘glorie’ en ‘tof’. En ze is ook tof.
Hoog boven me klinkt een schorre kraai, verder is het ver- dacht stil. Wat zou er in artikel 461 staan?
Vlak voor het klaphek struikel ik over iets groots dat onder de bladeren ligt. Mijn handen zitten onder de blubber. ‘Kak!’ Weer opgekrabbeld zie ik dat het een mossige plank is. Met mijn voet duw ik hem ondersteboven en veeg ik de bosgrond weg. Er komen letters tevoorschijn. HET KOSMOSBOS. Het hout is met kleine, golvende hapjes om de letters weggestoken. Wat een werk voor zo’n stomme plank! Ik duw hem verder de greppel in en loop het smalle bospad terug.
Op het Kometenlaantje voel ik ineens de vroege schemer om me heen. Straks is het helemaal donker in het bos. Een rilling glijdt over mijn rug. Zou hij daarvoor die wortels eten? Volgens pap krijg je daar nachtogen van. Maar wat doet die jongen in een donker bos?
De blauwe Berini staat onder het afdak voor de caravan. ‘Ik miste je al. Was je op de vlucht geslagen?’ vraagt mam als ik binnenkom. Ze heeft haar lila werkjas nog aan en is de boodschappen uit haar bromfietstas in de keukenkastjes aan het proppen.
‘Ik was even naar buiten.’
‘En de tv? Had je die voor Zoef aan laten staan?’
‘Stond die nog aan?’
‘Ja, madam. Was je lang weg?’
‘Alleen even het bospad op. Tot een hek met een bordje met verboden toegang.’
‘Goed zo, dat bordje hangt er vast niet voor niks, Raaf.’ Ze zet met een klap een doosje eieren op het aanrecht.
‘Zijn wij onbevoegd?’ vraag ik.
‘Voorlopig wel. En onbezonnen,’ zegt mam met iets scherps in haar stem.
‘Onbezonnen?’ herhaal ik, omdat ik dat woord niet ken.
‘Soms,’ antwoordt mam. ‘Blijf daar in elk geval maar uit de buurt. We hebben al genoeg gedoe.’
Ik schop mijn laarzen uit en vraag dan: ‘Met die lekkage?’
Mam wiegelt wild met haar hoofd. ‘En school. En... gatver! Nóg meer lekkage.’ Ze tilt twee druipende eieren uit het doosje en doet ze snel in een glas.
‘Dan eten we er ook maar een uitsmijter bij,’ moppert ze.
‘Heb je sla voor Zoef?’ vraag ik.
‘Krulsla. Maar die moet meneer wel met ons delen,’ zegt mam met een knisperende zak in haar hand. In haar andere hand houdt ze een zaklamp aan een hoofdband omhoog. ‘En deze, voor als we achter de caravan moeten zijn voor de gasfles.’
‘En saus?’
‘Alle drie,’ zegt mam. ‘En sinas. Wil je vast een glaasje?’
Mam bakt de hamburgers en de eieren alsof ze in een restaurant werkt: alles met grote, snelle bewegingen en veel gespetter.
Ik kom naast het keukenblok staan en zeg: ‘Er stond ook iets van wetboek en strafrecht.’
‘Waar?’ vraagt mam fel.
‘Bij dat verboden-toegang-bordje.’
De sla die ze op de opengesneden broodjes schudt, vliegt over het hele aanrecht. ‘Raaf, doe me een lol en ga ergens anders spelen. Misschien lopen daar wel zwijnen of zo.’
Spelen klinkt ineens zo kinderachtig. Als iets voor kleuters. Iets uit de Tomatenstraat van vroeger. Ik trek de koelkast open om de tubes te pakken. Mayonaise, ketchup en curry. Ik hou van saus.
‘Zullen we een keer op de bank eten?’ vraag ik.
Mam lacht me uit. ‘Boven op al die spullen?’
We eten aan tafel. Met veel saus en weinig woorden. Mam kauwt langzaam en staart door het uitpuilende raam naar het donker buiten.
Halverwege mijn uitsmijt-burger vraag ik. ‘Wat is kosmos?’
‘Kosmos?’ Ze denkt even na. ‘Veel. Iets met hemel, aarde, heelal en zo. Alles eigenlijk.’
‘En Kosmosbos?’ vraag ik.
‘Geen idee. Hoezo?’
‘Dat stond op een bord.’
‘Waar?’
‘Ergens.’ Met mijn vinger lik ik de saus van mijn bord. ‘Heeft pap nog gebeld?’
Mam stopt snel een pluk krulsla in haar mond. Als ze die eindelijk doorgeslikt heeft, gaat ze verder over haar makkers. Over de wandeling met eenbenige Eva en over de verhalen van meneer Hassan. Terwijl mam zijn huis poetst vertelt hij haar, soms half in het Perzisch, over een ver en happy vroeger. Met eindeloos veel broers en neven.
Als ze opstaat en de tafel begint af te ruimen, vraag ik weer: ‘Heeft pap nog gebeld?’
‘Raaf, nu even niet! Ik heb wel genoeg aan mijn hoofd.’
Mam bedoelt vast die schorsing, maar ik stroom vol met vragen. Hoe kan het dat pap al drie dagen onderweg is en dat hij niks van zich laat horen?